Economische en culturele bloei

Tijdens de wetenschappelijke revolutie gingen allerlei wetenschappers op zoek naar een antwoord op de vraag wanneer we iets als waarheid beschouwen. Verschillende mensen hebben hier lang over nagedacht en hun eigen opvattingen ontwikkeld (door rationalisme of door empirisme). Zo ook de Joodse filosoof Baruch Spinoza. Hij ging ervan uit dat er buiten God geen werkelijkheid was. Als je God echt wilde leren kennen, niet de bijbel moest lezen, maar natuurwetten moest bestuderen. In de Republiek werd deze opvatting niet gewaardeerd en, ondanks dat er een grote persvrijheid heerste, werden de boeken van Spinoza verboden. Ook ging men tijdens de wetenschappelijke revolutie andere zaken als anatomie en hemellichamen bestuderen. Het nieuwe geloof (het Calvinisme) stimuleerde de burgers van de Republiek namelijk zelf hun verstand gebruiken in plaats van blind af te gaan op de bijbel en de kerk. Met dit geloof hoopte men dat iedereen zijn eigen mening zou vormen. Zo werden er scholen opgericht. Hier gingen vooral kinderen van rijke gezinnen heen, omdat de kinderen van arme gezinnen nog mee moesten helpen met het werk. In 1575 richtte Willem van Oranje de eerste Nederlandse universiteit op in Leiden. Aan deze universiteit studeerde een erg talentvolle man: Christiaan Huygens. Deze bedacht een buskruitmotor, die nooit gebouwd werd. Tevens heeft hij het slingeruurwerk en de stoommachine uitgevonden. Door de wetenschappelijke revolutie zien we steeds meer uitvindingen en ontdekkingen plaatsvinden. Jan Adriaanszoon Leeghwater was waarschijnlijk de belangrijkste persoon van de Gouden Eeuw. Hij bracht verbeteringen aan aan de techniek van de poldermolens, waardoor deze grotere meren konden droogleggen. Ook Cornelis Corneliszoon hield zich bezig met molens: hij vond de houtzaagmolen uit. Zo werden er in de wetenschappelijke revolutie zeer veel zaken uitgevonden (het fluitschip en de haringmolen zijn hier ook voorbeelden van). Al deze technische uitvindingen zorgden voor een grote toename van de arbeidsproductiviteit. In de Republiek was, in tegenstelling tot Frankrijk en het Duitse Rijk, nog maar een klein deel (20%) van de bevolking actief in de akkerbouw. Dit kwam doordat het Nederlandse veenlandschap hier totaal niet geschikt voor was. De Republiek moest het dus vooral hebben van hun handelscapaciteiten en hun ambachtslieden. Veel mensen waren in de Republiek actief in de visserij, textiel, scheepsbouw, bierbrouwerij enzovoort. Zo zorgde de handel (die eerder werd beschreven bij de pagina: wereldeconomie) met de hierboven beschreven gebeurtenissen voor een grote economische bloei in de Republiek (er werd heel veel geld verdiend). 
Niet alleen op economisch, maar ook op cultureel gebied had de Republiek een grote voorsprong op de rest van Europa. In de middeleeuwen lag de hoogste macht bij de geestelijken. Door de Opstand en de wetenschappelijke revolutie was dit niet meer het geval en hadden de burgerij en de kooplieden de meeste invloed. Het was dus niet vreemd dat de “gewone burgerij” van grote invloed was op verschillende kunstuitingen. Dit was vooral het geval bij de schilderkunst. De beroemdste schilders uit de Gouden Eeuw zijn: Frans Hals, Johannes Vermeer, Jan Steen, Pieter de Hoogh, Jacob van Ruysdael, Gerard Dou en Rembrandt van Rijn. Rembrandt heeft vooral veel portretten geschilderd, waaronder het wereldberoemde groepsportret de ‘Nachtwacht’. Zijn bijbelse voorstellingen en zelfportretten vormen een belangrijk onderdeel van zijn werk. Naast de schilderkunst was de Republiek ook beroemd om haar letterkunde. Voorbeelden van belangrijke dichters uit de Gouden Eeuw zijn: Jacob Cats, Pieter Cornelisz. Hooft, Bredero, Constantijn Huygens en Joost van den Vondel.

Frans Hals, de vrolijke drinker
Dit schilderij past goed bij de Republiek in de Gouden Eeuw,
omdat toen de burgerij meer opkwam. Er werden schilderijen
gemaakt van gegoede burgers (zoals deze schutter) in plaats
van alleen godsdienstige afbeeldingen. De nadruk kwam
te liggen bij het “gewone volk”. 

In de Republiek was de armenzorg in de eerste instantie in handen van stedelijke instellingen. Echter, doordat de Republiek zo’n grote economische groei had meegemaakt en er (tot op zekere hoogte) godsdienstvrijheid heerste, waren de Nederlanden een aantrekkelijke plaats geworden voor immigranten. Door de grote toename van deze migratie, werd armenzorg te duur voor het stadsbestuur. Daarom werd de armenzorg toegewezen aan verschillende kerkgemeenschappen. Dit betrof zeker niet alleen de calvinistische kerk, omdat er bij de Unie van Utrecht was bepaald dat ieder gewest het punt van geloofsvrijheid zelf mocht beslissen. Toch zorgde de armenzorg voor een zekere overheersende positie van de hervormde kerk.
De cultuur was in de eerste plaats voor de welgestelden, maar door de grote economische bloei, kon vrijwel iedereen hieraan deelnemen. Een voorbeeld van cultuur in de Republiek in de Gouden Eeuw, was de pamflet. Dit is een geschrift met een actuele inhoud. Deze inhoud kan uiteenlopen van politiek tot godsdienstig. Pamfletten van beperkte omvang zijn meestal op goedkope en eenvoudige wijze te schrijven, te produceren en te verspreiden. Daarom werden ze vaak gebruikt om boodschappen over te brengen aan het “gewone volk”. Een tweede voorbeeld van cultuur in de Republiek in de Gouden Eeuw, was de veranderende muziek. De calvinisten hadden een afkeer van orgelmuziek en dit hoorde je dan ook nooit tijdens één van hun kerkmissen. In plaats hiervan werden veel meer lyrische drama’s, balletten en opera’s opgevoerd in de Amsterdamse schouwburg (geopend in 1638). Door de economische bloei konden mensen zich deze voorstellingen permitteren. Zo kun je aan deze voorbeelden zien hoe de Republiek zich in de Gouden Eeuw ontwikkelde tot één van de welvarendste gebieden van heel Europa.