Nederlandse Republiek

In het hoofdstuk Ontdekkers en Hervormers valt te lezen dat Nederland vroeger een republiek was: De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Maar wat hield deze Nederlandse republiek nu eigenlijk in? Hoe zat het bestuur in elkaar en wat maakte deze bestuursvorm zo uniek?
Na het tekenen van de Unie van Utrecht was de Spaanse koning Filips II niet langer meer de landsheer van de Gewesten; ze waren nu onafhankelijk. Men ging opzoek naar een nieuwe landsheer, maar niemand was geschikt. Men besloot in 1588 om zonder vorst verder te gaan: Nederland werd een Republiek, De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waarbij de soevereiniteit lag bij de Gewestelijke staten. Deze zogenaamde Statenbond: een verzameling van zelfstandige gewesten, die allemaal een eigen bestuur hebben en eigen regels/wetten op mogen stellen, maar die wel samen werken op een aantal gebieden: in de Staten Generaal. Afgevaardigden van alle Staten kwamen regelmatig in Den Haag bijeen. Dit bestuursorgaan werd gebruikt om met de gewesten onderling over belangrijke en algemene zaken als defensie (de tachtig jarige oorlog was op dat moment nog bezig)  en de buitenlandse  politiek (als republiek is je stem natuurlijk groter dan per klein gewest) te beslissen. Deze beslissingen zouden dan gelden voor alle gewesten. De bijdrage en inspraak van elk gewest moest hetzelfde zijn, al werkte dit in de praktijk wel anders: Holland was nu eenmaal het grootste gewest met het meeste geld en had daarom toch de meeste invloed.
Ook bestuurden de Staten Generaal de ‘generaliteitslanden’: Brabant, Limburg en een deel van Vlaanderen. Zij waren niet verenigd met de Unie van Utrecht, maar behoorden wel bij het grondgebied van de Republiek. 
De raadspensionaris zat deze vergaderingen voor. Dit was een hoge ambtenaar van Holland en omdat Holland natuurlijk de meeste invloed had, had hij praktisch de meeste invloed van de Staten-Generaal. Ook verzorgde hij de buitenlandse zaken.
 
Nederland destijds als De Republiek Der Zeven Verenigde Nederlanden.

 
Elk gewest had ook een eigen bestuur: de Provinciale Staten. Deze had als voorzitter de stadhouder.

 Deze erfelijke functie had veel invloed op het benoemen van de rechterlijke en bestuurlijke functies in het gewest, zoals de regenten. Ook was de militaire leider van de hele Republiek. Er mocht per gewest een stadhouder gekozen worden, maar in de praktijk waren het er maar 2: Groningen en Friesland kozen dezelfde stadhouder en de overige 5 deden dit ook. De Provinciale Staten en de stadhouder stuurden samen afgevaardigden naar de Staten Generaal.
Ook was er een lokaal bestuur. Deze bestond uit het vroedschap, dit waren een soort van verenigde groep burgers die opkwamen voor hun rechten. Binnen dit lokale bestuur waren er ambtenaren om alles in orde te houden en schouten voor de rechterlijke functies. De vertegenwoordigers van het platteland bestond uit de adel en mannen en de steden werden vertegenwoordigd door schepenen en de burgemeester.

Om het bestuur schematisch weer te geven hebben wij dit schema gemaakt.
Klik hier om de afbeelding op volledige grootte te bekijken.

 
Deze bestuursvorm was erg bijzonder in deze tijd. De rest van Europa werd overheerst door de bestuursvorm ‘absolutisme’; hierbij was de macht slechts in handen van één persoon: een (erfelijke) vorst. Deze persoon streefde zoveel mogelijk naar absolute macht en wordt daarbij niet tegengehouden door (grond)wetten of andere organen.
Dit levert een groot contrast op met de republiek destijds: daar kon absolutisme zich niet eens ontwikkelen. Om verschillende redenen had een stadhouder geen kans om alle macht op zich te nemen. Een belangrijk verschil was de belangen van de burgerij: deze nam in de republiek de overwichtpositie in, terwijl de burgerij bij het absolutisme maar een kleine rol speelt.
In Frankrijk was er absolutisme. De vorst, Lodewijck XIV, had alle macht naar zich toegetrokken toen hij op 22-jarige leeftijd vorst werd. Hij zei dat hij benoemd was door god en dat hij daarom deze absolute macht kon hebben. In Frankrijk was er wel een Staten-Generaal, maar hier werd weinig meegedaan: Lodewijck hoefde, als hij dat niet wilde, de Staten-Generaal niet bij elkaar te roepen voor nieuwe beslissingen. Dit deed hij dan ook niet.

Lodewijck XIV: aan dit schilderij kun je goed zien dat hij een
absolute vorst is: hij straalt één en al rijkdom en gezag uit.

Lodewijck gaf de adel zo min mogelijk macht: hij had de opstand ‘de Fronde’ van de adel bewust meegemaakt en dit wilde hij niet nog een keer. Om deze macht te beperken benoemde hij veel ambtenaren die het bestuur voerden en toezicht hielden. Ook voerde hij een beroepsleger in, die hij zelf aanstelde. Ook beïnvloedde hij de adel door hen 1 keer per jaar uit te nodigen in zijn paleis in Versaille, om hen zo met feesten en rijkdom tevreden te houden. Deze beïnvloeding was in de Republiek nauwelijks van toepassing.